Mijn vader vertelde het vorig jaar. Toen hij nog op
school zat, mocht (en dat was toen een beetje hetzelfde als moest) hij op een dag
zwaaien. Daar stond hij met een vlaggetje met zijn klasgenootjes langs de kant
van de weg. Eerst wachtend en toen zwaaiend, zwaaiend naar een auto die door het
dorp reed.
Een auto was toen nog bijzonder. In de auto koning ‘Boemibol’. Dat was op meerdere manieren
bijzonder: dat het een koning was, die naam natuurlijk en het hele verre land
waar hij vandaan kwam. Maar het allerbijzonderst was misschien wel de reden:
Koning Bhumibol reed daar omdat hij zo van Sjakkie hield. Sjakkie was geen
jongetje, Sjakkie was broodbeleg. Zoet, vet en plakkerig. Het werd gemaakt in een dorp iets verderop en
daar ging Bhumibol naartoe.
Een koning op staatsbezoek vanwege caramelpasta.
Dat maakte indruk op mijn vader, en op mij.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten