Boffen

O, o, wat vind ik het moeilijk om het etymologisch woordenboek (van Van Dale) te lezen. Ik was benieuwd waar het woord 'boffen' vandaan komt en of het een gemeenschappelijke oorsprong heeft met het woord 'bof' voor de kinderziekte. Ik kan me herinneren dat ik het maar gek vond dat dat de bof heette. Ik vond dat ik helemaal niet bofte toen ik dat had.

Dus zocht ik het op in de Dikke Van der Sijs. Daar staat:

bof [slag, kinderziekte, buitenkans] <bof(fe) [dik gezicht, verbreking van koop] 1327; als 'buitenkans' 1891 > klanknabootsend gevormd (vgl. boffen).

boffen [met een slag neerkomen, geluk hebben, koop breken] <1415 in de betekenis 'een koop verbreken'; de betekenis 'geluk hebben' 1866, buffen [met een klap neerkomen] 1477, boffen [geluk hebben] 1866 > van bof [slag, klap]; de betekenis ontwikkelde zich van 'klap als handeling of gewaarwording, een slag die ergens naar geslagen wordt' (op de wilde bof [zonder bepaald doel of overleg]) tot 'gelukje, treffer'; klanknabootsende vorming.

En dat hielp me geen steek verder. Nou ja, een klein steekje of twee: 'bof' als het geluid van een slag, dat kan ik me nog voorstellen. En als je een slag ergens naar staat, dan heb je wat geluk nodig. Kan ik nog net volgen. En hoort die slag dan ook bij het verbreken van koop? Dat het met een slag bekrachtigd wordt?

Misschien dat ik komende dagen de 57 pagina's uitleg in mijn zilveren Van Dale ga lezen. Misschien. En dan probeer ik het hier uit te leggen. Kort.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten